Voor de tweede keer reisden we met ons gezin naar Hongarije. We namen de autoslaaptrein tot Villach in Oostenrijk en vandaar zouden we met de auto verder gaan.
Na een welkomstdrankje en een goed verzorgd diner werden later op de avond de bedden opgemaakt en probeerden we te slapen. Dat lukte wel aardig en toen we de volgende dag wakker werden en we op de mobiele telefoon keken om te kijken welke Oostenrijkse provider er in stond, zagen we tot onze verbazing dat de Duitse er nog in stond! Waren we nog niet in Oostenrijk?
We liepen naar de hostess en deze deelde ons mee dat de trein zo’n vijf uur vertraging had. Was dát even een tegenvaller! Nu konden we hotel ‘Pét’ halverwege Hongarije niet meer halen; dan zouden we elders moeten overnachten.
Na het ontbijt vermaakten we ons met spelletjes, uit het raam kijken en wandelen door de trein.
Als lunch kregen we een verrukkelijk stokbrood, belegd met allerlei hartigheden.
De vijf uur vertraging werden er zeven. Pas om vijf uur ’s middags arriveerden we in Villach. We zetten koers richting Körmend, een stad vlak na de Hongaarse grens, waar we vorig jaar op de terugweg hadden overnacht bij heel aardige mensen. We hoopten dat de enige kamer die ze verhuurden nog vrij zou zijn. Dat bleek gelukkig het geval, toen we daar tegen tienen aankwamen.
De volgende dag koersten we naar Kiskunfélegyháza, waar een vriendin van ons woont. Ze had een verblijf voor ons geregeld in een internaat, waar ze ’s zomers kamers verhuren. Ook konden we daar de maaltijden gebruiken. De kinderen vonden het niet altijd zo’n succes, wat tot resultaat had dat we korting kregen op de rekening, omdat ze zo weinig gegeten hadden!
We togen per trein naar Boedapest en besloten met de metro te gaan. Deze zit behoorlijk diep onder de grond en de kinderen vonden het schitterend, zo’n lange roltrap naar beneden. We kochten een kaartje, gingen een station verder en besloten daar nóg een verdieping lager te gaan. Er stond aangegeven dat je een nieuw kaartje diende te kopen om naar een volgend perron te gaan. We zochten een kassa, wilden de hoek omgaan en werden tegen gehouden door een beambte die een hoofd kleiner was dan wij (en wij zijn maar 1.64 meter).
Hij maakte ons duidelijk dat we moesten betalen. We begrepen er niets van en ik probeerde in het Engels uit te leggen dat wij juist op zoek waren naar een kassa. Moesten wij dan weer helemaal naar boven om een kaartje te kopen? Hij deed alsof hij me niet verstond, haalde er een andere beambte bij die even wat in het Engels zei en toen weer verdween. Daar hadden we dus ook niets aan!
Het kleine mannetje beduidde weer dat we moesten betalen. Ik vroeg hem weer naar de reden waarom. Hij vroeg onze paspoorten, maar die hadden we -dom genoeg- op dit moment niet bij ons. Toen begonnen onze jongens van vijf en zeven te huilen. Ze vonden het nogal beangstigend.
Voorbijgangers keken bevreemd naar ons. Terwijl ik de jongens troostte, klonk het opeens: “I call the police!” Hé, ineens bleek het kleintje Engels te kennen. We besloten de politie maar niet af te wachten, wie weet wat er stond te gebeuren, temeer omdat we onze paspoorten niet bij ons hadden.
De boete stelde niet veel voor, omgerekend ongeveer vijf euro. Ik bukte en stortte mijn portemonnee met kleingeld leeg op de grond. Onverstoorbaar wachtte de beambte. Tergend langzaam telde ik het geld uit en gaf het aan mijn zoon van negen. Die duwde het ruw in de hand van de beambte, die het natelde en toen ineens uiterst vriendelijk een bon uitschreef en aan ons overhandigde.
Opgelucht vervolgden we onze weg; wát een avontuur!
De laatste week van onze vakantie verbleven we bij A’gnes en Györgyi, vrienden van ons in Egerszolát, in het noordoosten van het land. Györgyi is jager en hij nam ons mee in een aftandse jeep, zonder ramen. We zouden zijn werkgebied gaan bekijken. We hobbelden over paadjes, nog smaller dan menig Nederlands fietspad, maar de jeep trotseerde alles en lag er een dunne boom op de weg, dan werd hij vakkundig door Györgyi verwijderd en verder ging het weer.
Af en toe doken we opzij voor een naar binnen zwiepende tak. Zoiets maak je toch niet mee als je met bijvoorbeeld een busreis mee gaat en een tocht maakt door het land.
We genoten met volle teugen, het was een schitterende tocht!
Die zaterdag werden we uitgenodigd bij A’gnes moeder voor een echte Hongaarse goulash, bereid in een bogracs -een zwarte kookketel- op een vuurtje in de achtertuin!
Ze sprak geen woord over de grens, maar met het woordenboek en gebaren kwamen we een heel eind. De goulash smaakte heerlijk en we genoten van de echte Hongaarse sfeer.
Over de Hongaarse gastvrijheid kan ik nog veel meer vertellen, maar dan wordt dit verhaal te lang.
Ik kan het een ieder aanraden om er ook eens heen te gaan
Saskia Schouten, Harderwijk.